Aan wie willen we het woord geven?
Jozefien Daelemans werkt als coördinator Talentontwikkeling voor deBuren, een Vlaams-Nederlands huis voor cultuur & debat. Daarnaast is ze freelance mediamaker en redacteur. Vanuit haar ervaring in de media geeft ze advies rond beeldvorming in de media en genderstereotypen.
Een tijdje geleden woonde ik een panelgesprek bij tussen journalist Joris Luyendijk en communicatie-expert Jihad Van Puymbroeck, over zijn meest recente boek ‘De Zeven Vinkjes’. Daarin legt Luyendijk uit hoe het komt dat mannen als hij (man, hoogopgeleid, wit, minstens één welstellende ouder, autochtoon, hetero, …) ‘overal de baas spelen’. Volgens Luyendijk behoort slecht 3% van de bevolking tot deze groep maar nemen ze wel ongeveer 80% van alle machtsposities in. In het gesprek ging het over wie het woord krijgt en hoe boodschappen beoordeeld worden op basis van wie ze uitspreekt in plaats van op de inhoud. Vrouwen van kleur schrijven immers al langer over kruispuntdenken en hoe discriminatie werkt op vlak van gender, kleur, klasse, gezondheid en geaardheid. Maar wanneer mannen als Luyendijk zich hierover uitspreken, is er meer welwillendheid om te luisteren. Wat mannen als Joris Luyendijk zeggen, wordt als neutraal en rationeel beschouwd. Wat vrouwen of mensen uit minderheidsgroepen vertellen, wordt vaak geklasseerd als emotioneel, activistisch of overdreven. Ook al zeggen ze in principe hetzelfde.
Na 20 jaar werken in de media, heb ik dit fenomeen al vaker gezien. Er treedt vaak een bepaalde framing op wanneer een vrouw, of iemand uit een minderheidsgroep, het woord neemt op belangrijke momenten. Ze wordt ofwel genegeerd en betutteld, ofwel weggezet als extreem of emotioneel. Begrippen als mansplaining, hepeating en manterrupting vertalen de frustraties van vrouwen die voortdurend onderbroken of onder tafel gepraat worden in meetings en publieke debatten. Dat is niet alleen een gevoel van die vrouwen. Onderzoekers bevestigen dat mannen de conversaties domineren waarin belangrijke beslissingen genomen worden, en dat op veel plaatsen: in de politiek, op universiteiten, in board rooms en in gemeenteraden. Pas wanneer meer dan de helft in de ruimte vrouw is, durven vrouwen gemakkelijker het woord te nemen.
Misschien heb je het zelf al eens meegemaakt of zien gebeuren in een vergadering. Een vrouw oppert een idee, maar wordt genegeerd, een tijdje later geeft een man hetzelfde idee en wordt het wél opgepikt. Uit onderzoek naar investeringen in start-ups blijkt ook dat wanneer een vrouwelijke ondernemer exact dezelfde pitch geeft als een mannelijke ondernemer, de man sneller geld zal krijgen van investeerders. De vrouwelijke ondernemer zal eerder bestempeld worden als risicovol of bazig, terwijl exact dezelfde eigenschappen bij een man onthaald worden als ambitieus of daadkrachtig. Deze schijnbaar kleine vooroordelen hebben dus grote gevolgen.
In haar boek Just One of the Guys? interviewde socioloog Kristen Schilt verschillende trans mannen over hoe ze anders behandeld worden op basis van hun gender. Zo vertelt bioloog Ben Barres dat zodra hij zich outte als man, hij meer serieus werd genomen in de academische wereld dan toen hij nog een vrouwennaam had. Tijdens een conferentie werd hij zelfs geprezen door een collega, die hem zei dat zijn werk zoveel beter was dan dat van zijn zus. Uiteraard zijn Ben Barres en ‘zijn zus’ dezelfde persoon. Andere trans mannen vertellen dat hun kennis en autoriteit veel minder in twijfel wordt getrokken als man en dat ze zich minder moeten verdedigen in vergaderingen. Het voedt het idee dat mannen competent geacht worden tot het tegendeel is bewezen, terwijl vrouwen incompetent worden geacht tot zij hun expertise kunnen bewijzen.
Tijdens het panelgesprek bevestigde Luyendijk deze mechanismes, waar hij zelf de vruchten van plukt. Hij vertelde er ook bij dat hij probeert om deze reflex in zichzelf te onderdrukken. Wanneer de moderator een vraag stelde, moest hij zichzelf tegenhouden om niet altijd als eerste het woord te nemen en alle ruimte in te nemen in het gesprek. ‘Ik kan er niks aan doen, de woorden rollen zo uit mijn bek’, zei hij lachend. Dat probeerde hij te veranderen, en hij gaf toe dat dat niet altijd makkelijk was.
Dit kleine moment van zelfreflectie was verfrissend. In het publieke debat wordt immers vaak aan vrouwen gevraagd dat ze zich meer moeten uitspreken. Speak up. Lean in. Er wordt vrouwen (politici, leidinggevenden, opiniemakers) geleerd dat ze ‘hun mannetje moeten staan’, dat ze zichzelf op de voorgrond moeten dringen, en zelfs dat ze een octaaf lager moeten praten. Want hoge vrouwenstemmen worden als irritant en ongeloofwaardig beschouwd. Vrouwen moeten zich dus in een mal wringen die hen niet altijd past. Maar wat als we de rollen zouden omdraaien en aan mannen zouden vragen om zich wat meer aan te passen? Als we aan hen zouden vragen om meer ruimte te creëren voor hun gesprekspartners en wat vaker zouden luisteren in plaats van enkel zelf te praten? Wat als we het gesprek anders zouden organiseren zodat niet enkel de hardste roepers en de mensen met het dikste olifantenvel floreren in het publieke debat? Wat als we mannen én vrouwen zouden leren hoe ze beter kunnen worden in kritiek ontvangen of met goede argumenteren debatteren, in plaats van enkel met volume? Het zou ons allemaal ten goede komen, ook de minder zelfingenomen mannen die zich niet goed voelen in de rol van brulboei en mansplainer.
Als een samenleving die volop in verandering is, is het ontzettend belangrijk dat we blijven praten met elkaar. De vraag is enkel wat voor gesprek we willen voeren. En aan wie we daarvoor het woord willen geven.
Credit foto: Chen Vandeput